schepsel van de duivelsheren

 

al val je dood voor men voeten,

het zou mijn toch niet deren.

monster van vaderskant,

schepsel van de duivelsheren.

je bent niet meer dan pesterij,

leugens en bedrog.

dus zuster o zuster luister goed,

je krijgt van mij de kleren.

want ik heb geleerd wat leven is,

werd omarmd door de maatschappij,

ook al noemde jij me dom zo dom,

de domste dat was jij.

je baart een kind door eigen fantasie,

weet niet eens wat de waarheid is.

ma zuster of zuster,

ik ken je goed,

je leugens bedriegen mij niet.

o het Ceusters bloed dat in je vloeit,

is puren agressie.

je bent voor mij niets meer dan lucht,

een onbestaande schim.

want dood o dood,

het deert mij niet,

want mijn bloed is het jouwe niet,

ik draag de Meynaertse diep.

 


Kabouter

 

kleine kabouter in mijn tuin,

daar verstopt tussen de bomen.

waarom sta je daar zo in de koude?

wil je niet naar binnen komen.

samen met mij aan het hemelse vuur,

chocolade drinken melk of puur.

 

kleine kabouter in mijn tuin,

kijk toch niet zo zuur,

kom toch binnen warm je op,

de winterdagen zijn zo kort,

de avonden nog zo vreselijk lang.

kom toch binnen warm je op,

dan ben je in de zomerdagen weer op en top.

winter

 

de dagen zijn zo donker,
de dagen zijn zo kort,
toch danst iedereen op het straat,
met een dikke winterjas.
daar loop de baker met zijn tiende bruid,
en de slager met zijn worsten ook al zijn ze nog zo oud.

de dagen zijn zo kort ,
toch blijf iedereen dansen.
het is koud,
de dagen zijn zo kort.
ik ben niet meer bang,
want daar loopt pater Jan,
met het kruis in zijn hand.
hij danst op het ritme van het straatorkest,
hij danst met god naast zijn zij.
warme chocoladen en kraampjes op het straat,
voor jong en oud,
voor goed en voor kwaad.
ik heb genoten,
van de winter op straat.

de dagen zijn zo donker,
de dagen zijn zo koud.
een gelukkig nieuwjaar,
voor het goede op straat.